Henk Barendregt geeft zijn rol bij Buddharama onjuist weer

door Rob Hogendoorn

Met toestemming van de auteur overgenomen tekst die hij op 2 juni 2015 publiceerde op zijn webmagazine Open Boeddhisme.

Henk Barendregts versie van de gebeurtenissen in de Buddharama tempel in Waalwijk wijkt op cruciale punten af van de lezing van Patrick Franssen. En van de feiten: Spinozaprijswinnaar Barendregt geeft zijn rol als voorzitter van de tempel onjuist en onvolledig weer. Nadat slachtoffer en toenmalig bestuurslid Franssen een hoge Thaise geestelijke vroeg in te grijpen redde Barendregt zijn leraar Mettavihari uit een hachelijke situatie. De monnik bleef daarna leerlingen seksueel misbruiken: Franssen houdt Barendregt daarvoor verantwoordelijk.

In 1975 werd Henk Barendregt (1947) oprichter-secretaris van de stichting The Buddharama Temple. Hij volgde zijn leraar Mettavihari in 1981 op als voorzitter. Barendregt schrijft nu dat hij omstreeks 1985 voor het eerst kennis nam van seksueel misbruik door Mettavihari. Ook schrijft Barendregt dat hij de monnik dwong af te treden als bestuurslid en de Thaise geestelijke Chao Kun Bromagunnaborn over het misbruik in Waalwijk informeerde. Deze geestelijke staat tegenwoordig bekend als Somdej Kiew († 2013), bij leven abt van Wat Saket, de Golden Mount tempel in Bangkok. Deze tempel staat onder bescherming van het Thaise koningshuis. Somdej Kiew was van 2005 tot zijn overlijden waarnemend Sangha Raja: de hoogste patriarch van alle Thaise monniken.

Wiskundige en vipassana-leraar Henk Barendregt was van 1975 tot 1988 secretaris en voorzitter van de Buddharama tempel. De Thaise monnik Mettavihari wordt er van beschuldigd dat hij in deze tempel jong volwassen mannen seksueel misbruikte. Tot op heden meldden zich meer dan twintig slachtoffers. Eén man zei in het NOS Achtuurjournaal dat de monnik hem als 12-jarig kind de tempel in Waalwijk inlokte en misbruikte.

Patrick Franssen (1955) was voor de wet minderjarig toen Mettavihari hem in 1974 voor het eerst seksueel misbruikte. Hij had 40 tot 50 keer onvrijwillig seks met de monnik. Toen de Waalwijkse politie hem als bestuurslid van de tempel met het misbruik van een andere minderjarige jongen confronteerde vroeg Franssen een hoge Thaise geestelijke, Somdej Kiew († 2013), in het voorjaar van 1981 om hulp. Franssens bestuur dwong voorzitter Mettavihari daarop tot aftreden. Diens opvolger Henk Barendregt draaide dit enkele maanden later terug. Hij was op dat moment het enig overgebleven bestuurslid van de Buddharama tempel.

‘Via via’

In de versie van Barendregt was hij degene die actie ondernam toen het seksueel misbruik van een 19-jarige jongen hem omstreeks 1985 ‘via via ter ore kwam’. Barendregt schrijft dat hij Mettavihari meteen liet aftreden en vervolgens Somdej Kiew informeerde. Dit kan niet in 1985 zijn gebeurd: volgens het Handelsregister verdween Mettavihari in 1983 voor de tweede en laatste keer uit het Buddharama-bestuur. Barendregt verzuimt te vermelden dat hij Mettavihari in 1981 met steun van Aad Verboom nu juist in het bestuur terughaalde: zijn leraar nam letterlijk Franssens bestuurszetel over.

Uit Barendregts betoog wordt bovendien niet duidelijk dat Somdej Kiew na Franssens melding in 1981 meteen ingreep: de Thaise abt wist in 1985 (resp. 1983) dus al vier (resp. twee) jaar dat Mettavihari leerlingen seksueel misbruikte. Dit wordt bevestigd door Aad Verboom, destijds penningmeester van de steunstichting Jonge Boeddhisten Nederland.

‘Section five’

Verboom schrijft de interventie in 1981 in het Boeddhistisch Dagblad toe aan een ‘hoge monnik’ van ‘section five’. ‘Section five‘ zou een ‘bureau’ zijn dat verantwoordelijk is voor de zending van Thaise monniken. Volgens Verboom staat Barendregt—die momenteel in de Verenigde Staten verblijft—met dit ‘bureau’ in contact.

Zo’n ‘section five‘ bestaat echter niet: de woning van Somdej Kiew in het Saket-klooster wordt aangeduid met ‘kanaat 5‘ ofwel ‘huis 5’. Dit wordt in het Engels vertaald als ‘section 5‘. Daarmee wordt dus geen formele afdeling of instantie bedoeld maar het adres van het woonhuis van de Somdej.

Somdej Kiew

Patrick Franssen zegt over Somdej Kiews interventie in 1981: ‘De monnik Chao Kun Bromagunnaborn bij wie Barendregt het misbruik omstreeks 1985 zegt te hebben gemeld was de abt van Wat Saket in Bangkok. Ik kende deze abt, Somdej Kiew, goed omdat ik een keer of acht met hem door Europa had gereisd.

De naam Chao Kun Bromagunnaborn hing samen met de rang die Somdej Kiew destijds had: hij was ‘hoofd buitenlandse zaken’ van de Thaise Sangha. Om die reden kwam hij vaak in Nederland. Hij wilde weten hoe het met de monniken in de buitenlandse ‘provincies’ ging.’ Mettavihari zelf stond in die tijd nog onder het gezag van Wat Mahathat in Bangkok, de tempel waar hij monnik werd.

Na zijn gesprek met de politie in Waalwijk vloog Franssen in het voorjaar van 1981 naar Chicago. Daar sprak hij met Somdej Kiew over Mettavihari. ‘De Somdej zei: “Luister, we sluiten de tempel. Deze staat via de ambassade in Den Haag onder protectie van de overheid, en die protectie trekken we in.” Daarop zei ik: “Dat is geen goed idee. Het is in Europa heel moeilijk om een tempel op te zetten. We hebben nu eindelijk het vertrouwen van de overheid. Het is in feite heel makkelijk, want ik kan een besluit doorzetten omdat ik in het bestuur van de Buddharama tempel zit”, aldus Franssen.

Nieuwe hoofdmonik

Somdej Kiew ging met Franssens voorstel akkoord, op één voorwaarde: hij zou direct een nieuwe hoofdmonnik sturen. Bovendien plaatste hij de Buddharama tempel onder gezag van Wat Saket, waarvan hij zelf de abt was. Franssen: ‘Daarvoor was geen papierwerk nodig. De Somdej zei gewoon: “Vanaf nu regel ik het wel.” Hij heeft daarop zijn persoonlijke secretaris als hoofdmonnik naar Waalwijk gestuurd. Deze arriveerde binnen twee, drie maanden.’ Franssens bestuur dwong Mettavihari op 29 juni 1981 tot aftreden, waarna de monnik  Waalwijk langdurig meed.

Franssen: ‘Ik probeerde daarna Mettavihari een paar keer te benaderen, maar hij wilde mij nooit zien. Hij reisde veel en verbleef ook bij Henk Barendregt thuis. Hij wilde niet bij de Thai wonen, omdat hij bang was dat zij nattigheid zouden voelen.’ In die tijd week Mettavihari volgens Franssen vooral uit naar het Boeddhistisch Meditatie Centrum in Groningen. Vanaf 1983 kon hij ook terecht in het nieuws opgerichte Dhammavihara in Tilburg dat hem als geestelijk leider koos.

Indoloog en ICT-adviseur Aad Verboom (1956) werd in 1979 leerling van Mettavihari. Van 1981 tot 1994 was hij penningmeester van de stichting Jonge Boeddhisten Nederland. Deze stichting richtte zich na diens vertrek uit Waalwijk volledig op het steunen van Mettavihari. Ook was Verboom bestuurslid van de stichting Buddhavihara (1987-1994). Mettavihari richtte deze stichting op in 1985 en benoemde zichzelf toen tot voorzitter voor het leven: als ‘Patroon’ kon hij volgens de statuten niet worden ontslagen. Verder was Verboom van 1990 tot 1998 bestuurslid en voorzitter van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN). Van 1991 tot 2004 was Verboom voorzitter en bestuurslid van de European Buddhist Union (EBU).

Volgens Franssen besloot de nieuwe hoofdmonnik in Waalwijk met een schone lei te beginnen. Hij liet Mettavihari daarom als gewone monnik in Waalwijk terugkeren. Aad Verboom opperde onlangs in het Boeddhistisch Dagblad een mogelijke verklaring daarvoor: er was sprake van een tijdelijke disciplinaire schorsing. ‘Wanneer een monnik zich gedurende de schorsing correct gedraagt en na afloop van de schorsing zijn monniksgelofte hernieuwt, wordt hij in ere hersteld en kan hij zijn werk hervatten,’ aldus Verboom. Desgevraagd geeft hij toe dat zijn lezing ‘speculatief’ is: hij heeft daarvoor geen bewijs.

Dat Barendregt zijn leraar Mettavihari vervolgens met steun van Verboom terughaalde in het tempelbestuur vond Patrick Franssen onverantwoord. Hij stapte uit het bestuur en verliet de tempel. Vanaf dat moment bestuurden Barendregt en Mettavihari de Buddharama tempel bijna twee jaar samen — tót de Thaise monnik in de zomer van 1983 voorgoed uit Waalwijk verdween.

Persoonsverheerlijking

Mettavihari benoemde Barendregt, Verboom en twaalf anderen kort voor zijn dood in 2007 tot leraar. Eén van hen, Ank Schravendeel, schreef daarover in januari 2007 in Simsara: ‘In de boeddhistische traditie worden leraren aangewezen, via transmissie.’ Volgens Franssen geloofden Barendregt en Verboom in hun Waalwijkse periode al dat leerlingen hun boeddhistische leraar opvolgen. Hij noemt dat een misvatting en ziet daarin de kern van het probleem: ‘Dat doen de Thai niet. Absoluut niet!’

Een monnik die in hoog aanzien staat wordt na zijn dood vereerd. Maar er zijn geen opvolgers in zijn leer. Hij heeft geen eigen leer: hij is iemand die de leer goed in praktijk bracht.

’Vergelijk het met een Nederlandse universiteit. Je kunt zeggen: ik heb bij deze hoogleraar gestudeerd, maar dat maakt je niet tot zijn opvolger!’

Volgens Franssen verheerlijkten Barendregt en Verboom de persoon van hun leraar. Hij vindt dat riskant: ‘Als je diens autoriteit vereert — of het nu Mettavihari is of een ander — keert hetzelfde probleem steeds opnieuw terug. Veel misbruik vloeit voort uit ongelijkheid in de relatie. Overal waar je die ongelijkheid hebt — dat hebben we gezien op scholen, bij psychiaters, artsen — gaat machtsmisbruik samen met seksueel misbruik.’

Bescherming

Toen duidelijk werd dat hun leraar leerlingen seksueel misbruikte hebben Barendregt en Verboom de Thaise monnik vanuit die persoonlijkheidsverering beschermd, meent Franssen: ‘Ze wilden de leraar beschermen “die zulke goede meditatielessen gaf.” Dat herhalen ze nu nog!’

Hij denkt dat zij de wisselwerking tussen ethiek, concentratie en wijsheid niet goed begrijpen: ‘Door concentratie (samadhi) ga je ethisch denken, en ethisch denken (sila) is nodig om scherper te kunnen denken (pañña). Aan de wisselwerking tussen deze drie gaan ze helemaal voorbij.’

Barendregt schreef onlangs: ‘Leraren die gevorderd zijn tot en met het tweede niveau van verlichting (sakadagami), zijn nog steeds onderworpen aan seksuele lust, met de bijbehorende neiging tot handelen dat onheilzaam is (en ook moreel verwerpelijk: het leidt tot leed).’

Franssen brengt daar tegenin: ‘In die fase is lust nog steeds een deel van je karakter. Maar dat betekent niet dat je je daaraan onderwerpt. Het ís er. Barendregt suggereert dat je daaraan onderworpen bent en het moet volgen — dat is iets heel anders.’

Lust overkomt je, maar je kunt je inhouden. Je bent ervoor verantwoordelijk en je kunt het stoppen.

‘Het is voor de een makkelijker dan de ander, maar dat is een ander verhaal. De vinaya is er om je daarin te steunen.’

Doofpot

Franssen houdt Barendregt én Verboom rechtstreeks verantwoordelijk voor het seksueel misbruik dat plaats had nadat zij Mettavihari in 1981 bestuurlijk in ere herstelden. Het misbruik werd daarvoor van twee kanten gemeld: de Waalwijkse politie en bestuurslid Franssen. Verboom was bestuurslid van de stichting die het werk van de monniken in de Buddharama tempel steunde.

Hij stond achter Mettavihari en deed de beschuldigingen af als ‘geruchten’. Verboom bood Franssen daarvoor onlangs via het Boeddhistisch Dagblad zijn verontschuldigingen aan. Uit Verbooms betoog wordt echter niet duidelijk waarom hij op 9 mei 2015 een verklaring tekende waarin de episode uit 1981 verzwegen werd.

Over hem zegt Franssen nu: ‘In zijn positie had Verboom moeten nagaan wat daarvan waar was. Je hoort op onderzoek uit te gaan vóórdat je iemand als Mettavihari steunt. En dat hebben hij en Barendregt willens en wetens niet gedaan.’ Over hun stilzwijgen is hij duidelijk:

Dat Verboom en Barendregt hierover al vanaf 1981 zwijgen geeft aan hoe diep zij erbij betrokken waren: ze zijn de doofpot.

Franssen verwijt hen verder dat zij Mettavihari in staat stelden zonder de Thai verder te gaan: ‘Bij de Thai was hij in 1981 alles kwijt: niet alleen omdat hij uit de stichting was gezet, maar ook omdat de nieuwe hoofdmonnik en de Somdej de tempel hadden overgenomen.’

En dat was precies Franssens bedoeling, volgens hem zat Mettavihari in de tang: ‘Als alles goed was verlopen, had Mettavihari zijn oude leven nooit kunnen volhouden. Dan had hij óf terug naar Thailand gemoeten, óf voor een niet-religieus leven moeten kiezen.’

Barendregt en Verboom boden Mettavihari volgens hem een uitwijkmogelijkheid: ze namen de monnik zelf onder hun hoede. Ze stelden de Thaise vinaya (Pali) feitelijk buiten werking door Mettavihari in staat te stellen zich aan het gezag van de Thaise Sangha te onttrekken.

Coëxistentie

Zo kon door toedoen van Barendregt en Verboom volgens Franssen een nieuwe ‘coëxistentie’ ontstaan: ‘Zijzelf en anderen konden door het opzetten van meditatiecursussen voor Mettavihari een bestaan opbouwen als leraar. Zij hadden die coëxistentie en legitimatie nodig. Het gaf hen een streepje voor: “Wij zijn meer dan die leraar op de hoek die meditatielessen geeft, want wij komen uit een traditie,” verklaart Franssen.

Volgens hem vormde eigenbelang daarbij een belangrijk motief: ‘Zonder Mettavihari zouden zij zelf minder status hebben gehad. Ik wil niet zeggen dat dit een bewuste strategie was, maar er bestond een wederzijdse afhankelijkheid. Beide kanten waren bezig met het opbouwen van een nieuw bestaan, en daarvoor hadden ze elkaar nodig. Ze wisten: als ik die Thaise monnik achter me heb staan, dan komen de mensen wel naar mijn meditatiegroep.

Begin zelf maar eens ergens een meditatiegroep. Dat is niet zo makkelijk: jezelf bewijzen zonder naam en faam is een stuk moeilijker.

Franssen waarschuwt voor het samenlopen van persoonsverheerlijking en eigenbelang: ‘Eén van de redenen waarom de Boeddha monniken afhankelijk maakte van leken was dat hij niet wilde dat mensen die niets betekenen financiële steun krijgen. Maar hier word je gesteund, zelfs al stel je niets voor. Het idee is: je ondersteunt het streven naar verlichting. Door monniken geld te geven, geef je hen tijd. Maar: besteden ze die tijd níet aan het streven naar verlichting, dan geef je hen alleen geld.

In Nederland ontbreekt het soort kritiek dat ervoor zorgt dat mensen zich afvragen: verdient deze leraar nu wel echt wat ik hem geef?’